In een uitbarsting van artistieke vreugde schilderde Vincent van Gogh zijn zeven zonnebloemen. Maar waarom? En welke betekenis hadden ze voor hem? Naar aanleiding van de tentoonstelling Van Gogh en de Zonnebloemen duiken we in een verhaal vol onvervuld verlangen met een tragische afloop.
Vincent van Gogh wilde leven – en zo intens mogelijk. Kijken wilde hij. Zien. Ervaren; het licht, de kleuren, het landschap. Die ervaringen maakte hij zichtbaar in zijn schilderijen. Tot 1885, Van Gogh is dan 32, woont hij voornamelijk in Nederland. Op sombere, donkere plekken als Drenthe en het Brabantse Nuenen. Dan begint hij zijn trek naar het zuiden, het licht achterna, om uiteindelijk in februari 1888 aan te komen in het Zuid-Franse Arles. Na aankomst schrijft hij direct aan zijn broer Theo hoe indrukwekkend hij het landschap vindt: ‘Ik heb prachtige rode stukken grond gezien, beplant met wijnstokken, met op de achtergrond bergen in het zachtste lila. En de landschappen in de sneeuw met de witte toppen tegen een hemel even helder als de sneeuw, waren net als de winterlandschappen die de Japanners hebben gemaakt.’
Maar Van Gogh heeft al snel niet genoeg aan louter kleur en licht. Hij wil zijn ervaringen delen. Via zijn kunst gaat dat niet: hoeveel schilderijen Van Gogh ook maakt, er is niemand die ze ziet, niemand die ze komt bekijken. Daarom begint hij in zijn brieven aan Theo – die werkt bij een belangrijke kunsthandelaar – te vragen of die geen collega-kunstenaars kan stimuleren óók naar Arles te komen. Dan kunnen ze samen werken, praten, hun ervaringen delen en elkaars werk opstuwen. ‘Je weet dat ik het altijd dwaas heb gevonden dat schilders alleen leven. Je verliest altijd als je alleen bent’, schrijft hij aan Theo op 29 mei. Misschien wil Emile Bernard wel komen? Of Paul Gauguin? Van Gogh bidt en smeekt, meer en intenser, want hij is zo eenzaam, maar maandenlang geeft niemand sjoege. Tot 22 augustus 1888. Dan schrijft Gauguin dat hij van plan is te komen, als de omstandigheden het toestaan.
‘Gauguin! Komt! Naar! Arles!’ moet Van Gogh hebben gedacht. Op dat moment wordt er, na maanden van verlangen, iets in zijn hoofd ontstoken. Het is een licht zo intens dat er in de twee volgende maanden een vloed van meesterwerken uit zijn penseel vloeit, waaronder De Zonnebloemen. Vier stuks zijn het, allemaal geschilderd in de weken nadat Van Gogh heeft gehoord dat Gauguin hem mogelijk komt bezoeken – later in januari maakt hij er nog drie bij. ‘In de hoop met Gauguin in een eigen atelier te leven’, schrijft hij, ‘wilde ik een decoratie maken voor het atelier. Niets dan grote zonnebloemen.’ Zonnebloemen zijn voor hem hét symbool van alles waar hij in gelooft: zon, licht, kleur, dankbaarheid, je richten op het leven – en daar wil hij zijn vriend mee omringen. Inwikkelen zou je bijna kunnen zeggen.
Dit artikel is verschenen in het zomernummer 2019 van MUZE, het gratis blad voor kunstleden van AVROTROS.
En dat is natuurlijk precies het probleem. Als Gauguin uiteindelijk arriveert in Arles, op 25 oktober 1888, lopen de spanningen tussen de twee al snel op. Gauguin was zeer onder de indruk van de Zonnebloemen, die volgens hem ‘helemaal Vincent’ waren. Hij vroeg er zelfs één cadeau, maar daar voelde Van Gogh niet veel voor. Gauguin is bepaald niet eenvoudig in de omgang, wat hooghartig, maar Van Gogh is ongetwijfeld ook niet de makkelijkste geweest. Het Gele Huis wordt één grote kookpot van artistieke ambities en emoties – en die kookt over op 23 december wanneer Van Gogh in een vlaag van woede en verbijstering een stuk van zijn linkeroor afsnijdt. Gauguin schrikt daar zo van dat hij onmiddellijk naar Parijs wegvlucht, zonder Van Gogh zelfs maar hulp te bieden. Opnieuw is Van Gogh alleen.
Dit verhaal maakt Van Goghs Zonnebloemen zo krachtig en betekenisvol. Van Gogh koos voor deze bloemen omdat ze zich keren naar het licht. Hij wilde een symbool van hoop en verbondenheid schilderen. Precies dit streven faalde – maar zijn verlangens blijven door de schilderijen zichtbaar. Tenminste, dat mogen we hopen. Recent onderzoek in het Van Gogh Museum heeft aangetoond dat de verf die Van Gogh gebruikte voor het Zonnebloemen-exemplaar in dit museum in honderddertig jaar toch wat is verkleurd. Het rood, de zogenaamde geraniumlak, is lichter geworden, en het ‘chroomgeel’ juist donkerder. Ook zitten er vernislagen op het doek die het schilderij donkerder doen lijken, en die kunnen niet meer worden verwijderd.
Van Goghs Zonnebloemen moeten dus ooit nóg meer hebben gestraald, gelonkt en gefonkeld dan ze nu al doen. Gauguin moet toen hij de deur van het Gele Huis opende een van de mooiste uitzichten hebben gezien die een mens ooit heeft gehad. Een groot, geel-fonkelend bewijs van Van Goghs diepe verlangen naar verbondenheid – dat nooit zou worden ingelost.
Van Gogh en de Zonnebloemen is van 21 juni t/m 1 september in het Van Gogh Museum in Amsterdam te zien.